De Kleine Engel |
|
Hij kwam op de aarde, om te doen wat hij wilde doen.
Maar toen hij op de aarde kwam, was hij vergeten wat hij kwam doen.
Hij merkte al gauw dat hij allemaal moeilijke dingen tegenkwam.
Hij werd daar boos en verdrietig van.
Hij zei: ik wil dit niet.
Ik kwam hier om mooie dingen te doen, al ben ik vergeten wat dat was.
Deze moeilijke dingen Wil ik niet!
Hij ging zo Op in de moeilijke dingen en zijn eigen verdriet, dat hij vergat te
Kijken.
Hij vergat te kijken naar de Bomen.
Hij vergat te kijken naar het blauw van de Lucht.
Hij vergat te kijken naar de vogels in de bomen.
Hij vergat te kijken naar het Wit van de wolken.
Hij zag alleen nog maar pijn en verdriet. En moeilijke dingen.
Toen verscheen er een Grote Engel.
De Grote Engel zei:
Dag lieve Kleine Engel. Hoe gaat het met jou?
De Kleine Engel zat voorovergebogen, zij vleugels hingen op de grond.
Hij keek niet eens op naar de Grote Engel.
De Kleine Engel voelde zich moe. Moe van alle moeilijke dingen. Moe van alle pijn. Moe van alle verdriet.
Oh, goed, zei de Kleine Engel, zonder op te kijken.
De Grote Engel ging naast de Kleine Engel zitten en zei: vertel mij jouw
verdriet.
De Kleine Engel vertelde; mijn ouders zijn gescheiden, zij maken ruzie. Ik zit
op school, ik moet leren, maar ik Weet al zo veel.
Ik wil spelen en genieten, maar ik weet niet meer hoe.
Ik ben verdrietig. Ik ben boos. Ik wil dit niet. Ik heb het zo moeilijk. Het
doet pijn. Ik wil dit niet meer. Ik wil terug naar de Hemel.
De Grote Engel sloeg zijn vleugels zacht om de schouders van de Kleine Engel, en de Kleine Engel huilde, dikke tranen van verdriet.
Toen zei de Grote Engel: Maar lieve Kleine Engel…kijk nou eens om je heen…zie je
de mooie bomen niet?
Ja, zei de Kleine Engel, ik zie ze, maar hij keek helemaal niet, zo verdrietig
was hij.
Kijk nou eens, zei de Grote Engel, kijk nou eens naar de bomen.
Kijk eens naar het blauw van de lucht. Kijk eens naar het wit van de wolken.
Kijk eens naar de vogels in de bomen.
En de Kleine Engel keek.
Hij zag bomen, met daarachter een mooie blauwe lucht.
In de blauwe lucht waren witte wolken.
In de bomen zaten vogels.
Hij keek opzij. Naar de Grote Engel. Hij zag een Lief en Vriendelijk gezicht.
Uit de prachtige blauwe ogen straalde Liefde.
Kleine Engel keek, en zag de schoonheid van Grote Engel.
De Grote Engel keek naar de Kleine Engel. Hij kuste de Kleine Engel en vroeg: wat kwam je nou eigenlijk doen hier op aarde?
De Kleine Engel zei: ik ben het vergeten. Ik ben zo boos en verdrietig. Ik vind
de dingen zo moeilijk. Ik kijk niet meer.
De moeilijke dingen zijn lessen, zei de Grote Engel. Lessen die je wilde leren.
Jij vindt ze zo moeilijk, dat je vergeet waarom je op aarde bent gekomen.
Je bent zo opgegaan in je verdriet en in je pijn, dat je niet meer weet waarom je naar de aarde toegekomen bent.
Nu weet ik het weer, zei de Kleine Engel, ik kwam om mijn
lessen te leren en om daarna mijn lessen te vertellen. Aan iedereen die het
horen wil.
Om te vertellen wat ik weet. Om te vertellen over God. Over de Engelen. Over
Liefde.
De Grote Engel sloeg zijn vleugels zacht om de Kleine Engel heen en zei: ik ben Altijd bij jou.
Ook als er moeilijke dingen zijn.
Jij bent nooit alleen.
Vraag mij maar als je het moeilijk hebt. Ik ben er direct.
Vertel mij maar als je het fijn hebt. Ik zal er zijn.
Ik ben altijd bij jou en zal er altijd zijn. Ik heb jou lief en zal jou altijd
liefhebben.
Toen de Grote Engel klaar was met vertellen, legde hij de slapende Kleine Engel, terug in zijn bedje en zei: ik heb jou lief, altijd.
En de Grote Engel gaf de Kleine Engel een kus en zei: slaap zacht, Kleine Engel.
Ik heb jou lief.
Voor altijd.